De Sluipwijkse Plassen
GebiedHET REEUWIJKSE PLASSENGEBIED
Voor de een betekent de Reeuwijkse plassen recreatie: zwemmen, zeilen, surfen of wandelen. Voor anderen is het hun woon- of werkgebied. Maar voor iedereen betekent dit plassengebied een pracht aan natuur. Met een rijke flora en fauna, waar alle Reeuwijkers bijzonder trots op zijn.
Het Reeuwijkse Plassengebied omvat in totaal dertien plassen tussen Bodegraven en Gouda, ten oosten van Reeuwijk. Ze zijn van elkaar gescheiden door smalle weggetjes. De plassen hebben allemaal een rechthoekige vorm, waarin de vroegere verkaveling van de veengronden uit de tijd van de ontginningen nog valt te herkennen. De totale oppervlakte is circa 900 hectare.
De plassen zijn in landschappelijk en cultuurhistorisch opzicht en qua natuurwaarden een zeer interessant en waardevol gebied, waarvan velen genieten, maar dat ook de nodige zorg vraagt.
Een uniek gegeven is, dat alleen Broekvelden/Vettenbroek met een oppervlak van ongeveer 190 ha geheel eigendom is van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Het eigendom van de overige twaalf plassen is grotendeels in particuliere handen.
Het plassengebied is een complex gebied, niet alleen door deze eigendomssituatie, maar ook door de verschillende vormen van gebruik: er wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd, zowel op het land als op het water. Als belangrijk natuur- en aantrekkelijk recreatiegebied in het centrum van het Groene Hart zijn de Reeuwijkse plassen opgenomen in tal van plannen en ontwikkelingen op het terrein van de ruimtelijke ordening, recreatie, natuurbehoud en natuurontwikkeling.
Het afstemmen van de verschillende belangen en vormen van gebruik om zo tot een goede balans te komen, vraagt van een ieder kennis van zaken en inzicht als ook respect voor elkaar.
Hoe heten de Reeuwijkse plassen?
- ’s-Gravenbroek
- Elfhoeven
- Klein Elfhoeven
- Vrijhoef
- Kalverbroek
- Nieuwenbroek
- Gravekoop
- Groot Vogelenzang
- Klein Vogelenzang
- Ravensberg
- Sloene
- Roggebroek
- Broekvelden/Vettenbroek
VAN ONTGINNING NAAR DORPSKERNEN
Het gebied rondom Reeuwijk bestond tot de 11e eeuw vrijwel geheel uit moeras en bos. Pas in de loop van de 12e eeuw raakte de omgeving bewoond, toen boeren uit Holland en Utrecht begonnen met de ontginning. In eerste instantie gebruikte men het land met name voor de akkerbouw, maar de veenbodem zakte door inklinking in. Hierdoor werd het land te nat voor akkerbouw en ging men over op veeteelt.
De boeren die zich in het gebied gevestigd hadden, vormden kleine woonkernen, de zogenaamde “ambachten”, bij een kerk, brug en langs de polderwegen. Zo ontstonden de ambachten Middelburg, Reeuwijk (Dorp en Brug), Sluipwijk, Stein, Bodegraven, Waarder, Lange Ruige Weide, Hekendorp en Papekop.
In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen “gemeenten” in de plaats van de ambachten. Reeuwijk, Middelburg, Sluipwijk en Stein werden in 1873 samengevoegd tot de gemeente Reeuwijk, Lange Ruige Weide, Hekendorp en Papekop tot de gemeente Driebruggen. In 1989 werd de gemeente Driebruggen deels bij Reeuwijk (Waarder en Lange Ruige Weide) gevoegd en deels bij Oudewater (Hekendorp en Papekop).
Per 1 januari 2011 fuseerden de gemeenten Reeuwijk en Bodegraven tot de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Hieronder vallen de kernen Reeuwijk-Brug, Reeuwijk-Dorp, Sluipwijk, Bodegraven, Driebruggen, Waarder en Nieuwerbrug.
HET ONTSTAAN VAN DE REEUWIJKSE PLASSEN
De Reeuwijkse plassen zijn in de 18e en 19e eeuw ontstaan door turfwinning. De polders Elfhoeven,
’s-Gravenbroek en Ravensberg werden het eerst verveend. Daarna volgden Gravekoop, Vrijhoef, Kalverbroek en Roggebroek.
Ook rond Reeuwijk-Dorp werden polders verveend.
De diverse stadia van de vervening zijn goed te zien op oude kaarten (www.topotijdreis.nl).
De afgegraven grond werd gedroogd en zo ontstond de brandstof turf, die vooral werd gebruikt in de pottenbakkerijen en de bierbrouwerijen van het nabijgelegen Gouda.
In het plassengebied werden de turven verscheept via de Kerfwetering (ook wel Karrewetering genoemd), de Slangewetering en de Achterwetering. Langs deze weteringen stonden op vele plaatsen de turfschuren waarin de turf tot moment van transport werd opgeslagen. Vervolgens voer men via de Breevaart naar Gouda en via de Karnemelksloot en de Turfsingel naar de Turfmarkt, waar de turven werden afgeleverd en verhandeld.
Na 1900 liep de vervening sterk terug. De meest geschikte polderblokken waren leeggebaggerd. Bovendien daalde de vraag naar turf door de opkomst van steenkool en petroleum. In de jaren dertig van de vorige eeuw stopten de laatste verveners met hun bedrijf. Het winnen van turf voor eigen gebruik ging nog door tot 1950. Vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog is in Sluipwijk nog heel wat turf verstookt.
In 1856 werd voor het eerst een droogmakingsplan gemaakt. Begonnen werd met de verveningen bij Reeuwijk-Dorp. De Middelburgseplas, Tempelplas en Wonne werden in 1870 en 1878 drooggelegd. In 1890 volgde Broekvelden/Vettenbroek in het plassengebied rond Sluipwijk. Maar deze droogmakerijen leverden geen vruchtbare bodem op, omdat geen zeeklei bloot viel, maar veen. Dit heeft kwel (opborrelend water) tot gevolg. Sterke kwel veroorzaakt permanente wateroverlast en het bemalen vraagt zulke hoge polderlasten, dat een rendabele bedrijfsvoering moeilijk wordt.
Deze feiten speelden een belangrijke rol in de discussie over de economische haalbaarheid van de droogmakingsplannen voor de overige plassen rond Sluipwijk.
In 1923 verzocht de gemeente Reeuwijk de provincie om medewerking bij het opstellen van een droogmakingsplan voor het hele Reeuwijkse plassengebied. Het onderlopen van de polder Broekvelden/Vettenbroek als gevolg van een doorbraak van de Lecksdijk in de oudejaarsnacht van 1925 vormde een krachtige stimulans de plannen daadwerkelijk door te zetten.
De ondergelopen polder Broekvelden/Vettenbroek
Herstel dijkdoorbraak Lecksdijk
Tegenstanders van de droogmaking verenigden zich in het “Comité tot behoud van de Reeuwijksche en Sluipwijksche Plassen”. De voor- en tegenstanders stonden fel tegenover elkaar. Het werd in de loop van de jaren echter steeds duidelijker, dat de financiële en agrarisch-economische basis voor drooglegging niet sterk was. Uiteindelijk besloot Gedeputeerde Staten op 20 juni 1930 het verzoek van de gemeente Reeuwijk af te wijzen.
Ook de bodem van de in de 19e eeuw al droog gelegde polder Broekvelden/Vettenbroek was van zeer slechte kwaliteit. Daarom werd in de jaren zeventig van de 20e eeuw besloten de polder voor zandwinning voor de aanleg van de A12 en de wijk Bloemendaal in Gouda te gebruiken. Broekvelden/Vettenbroek werd een zandwinningsput en kwam opnieuw onder water te staan. Sindsdien wordt deze plas ook wel aangeduid als de ‘Nieuwe plas’ of ‘Surfplas’ en is door de zandwinning verreweg de diepste plas in Reeuwijk (tot wel ca 40 meter!).
In 2001 vond in een deel van de plas (Vettenbroek) nogmaals een zandwinning plaats voor de aanleg van de N11. De werkzaamheden werden in 2003 afgerond.
Meer weten over de geschiedenis van Reeuwijk?
Het Streekmuseum Reeuwijk is gevestigd in een voormalige boerderij aan de Oudeweg 3. Het gebouw, dat dateert uit 1907, is nog vrijwel volledig intact. Het doel van het museum is erfgoed te bewaren en de kennis te delen. Hier vindt u u heel veel boeiende informatie over de geschiedenis van Reeuwijk. Er vinden ook regelmatig exposities plaats.
Website: www.streekmuseumreeuwijk.nl